zaterdag 19 maart 2011

Willem Wijcherts

Nooit gehoord van Willem? Dan heb je wat gemist in je opvoeding. Ooit van de Tachtigjarige Oorlog gehoord? Nu, in die tijd leefde Willem. Nee, deze keer niet Willem van Oranje. Het gaat vandaag om Willem Wijcherts. Generaties achtereen hebben met rode oren zijn avonturen gelezen. Willem Wijcherts, een verhaal van de meester-verteller W.G. van de Hulst.
Vandaag viel mijn oog op zijn "Herinneringen van een schoolmeester". In dit boek vertelt van de Hulst over het "ontstaan" van zijn Willem:


Willem Wijcherts

Een moeilijke dag in zijn leven.
Hachelijke samenloop van omstandigheden: het hoofd is absent en de collega van bijstand in het grote vóórlokaal der school met op sollicitatie-avontuur. De jonge meester wordt plotseling geroepen die dag de ganse verzorging van klas vier, vijf en zes op zich te nemen.
Hij trekt met een beklemd hart te velde, kijkt met stille jaloersheid naar de juffrouw die in 't veilige achterlokaal blijft. Hij moet de campagne in... Zeventig, tachtig "groten" - vrolijk om het nieuwtje van vandaag: de meester van de "kleintjes" komt bij hèn, - kijken in nieuwsgierige afwachting. Vijandig zijn ze ganselijk niet, wel lichtelijk gespannen om het vreemde van 't geval. En dan is 't oppassen voor de meester.
Maar 't valt erg mee. Hij begint met het vertellen der Bijbelse geschiedenis, regelt daarna zo goed en zo kwaad 't gaat het werk voor de drie klassen, en belooft in de volheid zijns harten: "Luister! Straf geven wil ik vandaag niet; - als dat kàn, als dat lùkt, ga ik vanmiddag de laatste drie kwartier vertellen."
"Waarvan meester?"
"Waarvan? ... Ja, dat is hem zelf voorlopig ook nog duister, maar zonder weifeling antwoordt hij, kennende de toverkracht van dát woord-alleen-al op 't gemoed van een jongen: "Van de Spanjaarden!"
"Ja, zèg ... immes!" De fel begerig geeft van louter behagen zijn bankgenoot nog even een vrindschappelijke stoot in zijn ribben, buigt zich dan in nijver betrachten over zijn taalwerk.

En 't wèrd verdiend. Ja, de volbeladen schoolwagen wankelde wel eens bedenkelijk langs de hobbelige weg van de lange dag, maar bereikte toch, zonder ernstig ongeval, de lichtende mijlpaal: De Spanjaarden! ...
En de meester beklom zijn spreekgestoelte, liet zijn auditorium zoveel mogelijk bijeenschikken en begon.
"Maarten! ... Hóór es!"
"Ja, ... wàt?"
Hij moest zich nu redden; hij moest van Spanjaarden vertellen. Gelegenheid om een of ander mooi Geuzenverhaal te zoeken, had hem ontbroken die overvulde dag; maar nood scherpt... een paar jongens; - en dan komer er Spanjaarden aan. Zó kan 't verhaal beginnen. Maar wáár zal de schone tragi-comedie spelen?
Dan dwaalt zijn herinnering naar... de "Hindeloper kamer" in het Rijksmuseum, die niet om al haar kleurig pronk zo'n diepe indruk op hem maakte, toen hij als jongen haar 't eerst zag, maar door de intimiteit van haar vóórbouw: de houten stoep met de bank ter zij en de beschermende, brede luifel er boven. Hij was toen tersluiks op die stoepbank gaan zitten, had zich, in een heerlijke sensatie, een jongen uit de verre, oude tijd gevoeld; - die mooie tijd. Hè, in zo'n huis te wonen, in zo'n oude stad, en hellebaardiers te zien voorbijkomen, en de schout..."


Nu, vóór zijn troep begerige luisteraars, herrees dat beeld van de stoepbank onder de luifel. En de passage vóór die "Hindeloper Kamer" werd opeens een echte straat in... ja, wat zal hij kiezen? Leiden, Haarlem, Alkmaar? Hij is daar nooit geweest... Alkmaar dan maar. En hijzelf, de jongen op de bank, wordt opeens een der kornuiten, die samen op het muurtje klimmen, dat de stoep ter ener zijde afsluit. En dan komen er vanzelf Spanjaarden aanrijden, trots, en op wilde paarden. En een verrader, een zevenstuiversmannetje, wijst ze de weg... Maar zij, zij samen zijn geuzen natuurlijk... "Willem Wijcherts" heet de ene, "Maarten Kitman" de andere; "Schele Ebben" met de gedeukte neus, is de onverlaat, die met de vijand heult. 't Zijn namen die hem te binnen schieten uit "Ons Voorgeslacht" van Hofdijk. Ze doen het dadelijk goed. En vooral de scheefgewrongen neus van Ebben, de loense ogen maken indruk. Zijn gretige hoorders zien de twee jongens zitten op het muurtje, zoals hij ze zelf zitten ziet. Zij zien ze trappelen van pret als ze "Schele Ebben", het mikpunt van hun spot, ontdekken; zij schrikken mee als een der voorbijrijdende Spaanse rabauwen met zijn ijzeren handschoen baldadig een slag geeft tegen de mooie lantaarn, die aan drie riemen aan de luifel hangt...
Vreemd is het en verrassend, dat al die jongens en meisjes zo prachtig luisteren naar wat dwaze fantasie. Wat is toch het geheim? Is het misschien dit, dat de verteller eigenlijk net zo nieuwsgierig is naar wat gebeuren kan als zijzelf? Staat hij in abstracto eigenlijk niet tussen hen in: "Kijk, kijk, zie je dat?... Zie je die Schele Ebben vals loensen naar de jongens op het muurtje, omdat ze ook scheel kijken en hun neuzen met hun vinger ook naar rechts buigen, dezelfde richting waarheen zijn neuspunt wijst?...

Hij heeft verteld tot de laatste minuut van de schooldag; de kleintjes uit het andere lokaal joelden al buiten voor de ramen. Nieuwe perspectieven openden zich, nieuwe mogelijkheden, nieuwe bekoring: een Ketterbijeenkomst in de donkere avond, en "Schele Ebben" op 't pad; een overval door de jongens voorkomen; Willem Wijcherts gevangen en toch weer ontsnapt... Het schoon verhaal is natuurlijk ten einde gekomen en moet wel monsterachtig van compositie zijn geweest; maar - zijn dankbaar gehoor had genoten.
"Mooi was dat, meester!"
En hij kom met een eerlijk hart zeggen: "Ja, dat vond ik eigenlijk ook."


De meester heeft dat gedenkwaardige uurtje van de moeilijke dag niet geweten, dat hij een jaar of zeven later, als hij - na gedegen studie van tijd en plaats en geest in het Alkmaar van 1568 - zich, onder het pseudoniem, waagt aan zijn eerste jongensboek, dat oude vertel-entree herhalen zal:
"Maarten! ... Hóór es!"
"Ja, ... wàt?"
En ook niet, dat hij na vele jaren in stille dankbaarheid zal ervaren, dat het volgende geslacht van de jonge hoorders-van-eens het boek nog gretig leest, en en jongen-van-dán weer zeggen zal: "Móói was dat, meester!"
Die oude, dwaze fantasie in tijd van nood geboren uit het stoepbankje van de "Hindeloper kamer" in het Rijksmuseum, - hoeveel kinderlijk begeren heeft ze mogen laven.
Vreemde draden in een mensenleven.

Zullen we even geen DVD kijken?

1 opmerking:

  1. Hallo,

    Ik zal je blog toevoegen aan mijn lijst hoor... zoals je gemerkt zult hebben, heb ik zelf ook wel wat met boeken.

    Groeten Jolanda

    BeantwoordenVerwijderen